De Raadselachtige dood van Schallenberg


Nadat de pers zich op de dood van Schallenberg had geworpen constateerde men een andere discrepantie. Kapperbediende Albert van Kapsalon Snel in de Anna Pauwlonastraat vertelde dat hij Schallenberg ‘s ochtends woensdag 14 september nog had geschoren. Sinds de oprichting van de kapperzaak was Schallenberg een vaste klant  die zich vier keer per week liet scheren. Elke maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag. “Als hij een andere dag zou zijn gekomen, was mij dat beslist opgevallen, vertelde Albert ons, een serieus man van middelbare leeftijd. Wel viel mij die bewuste woensdagmorgen op, dat hij zo vroeg was, ongeveer half tien, terwijl hij gewoonlijk ’s middags placht te komen. Ik zei nog, wat bent u vroeg vandaag, meneer Schallenberg. Schallenberg had gezegd, dat hij haast had. De politie had Albert nog gevraagd of Schallenberg gedronken had en zenuwachtig was geweest. Maar Albert had van beide niets gemerkt.” Na een paar dagen werd door iedereen geconcludeerd dat de kappersbediende zich vergist moest hebben en dat Schallenberg op woensdag ochtend niet meer in leven was. Het lichaam van Schallenberg zou een stoppelbaard hebben gehad op het moment dat het uit het water werd gehaald. Hij was dus niet bij de kapper geweest om zich te laten scheren. 

Nadat een surveillerende agent het lijk had gevonden, werd assistentie ingeroepen. Hoofdinspecteur J.Kalf en rechercheur J. van der Weerd begaven zich naar de Groot Hertoginnelaan. Met behulp van gemeentearbeiders werd het lichaam van Schallenberg uit het water gehaald. Het lijk vertoonde geen uiterlijke sporen van geweld. De vinders van het lijk hadden een geur van alcohol geconstateerd, maar de politie heeft dit nooit officieel bevestigd. Al snel werd duidelijk dat het lijk het lichaam was van Fritz Schallenberg. Bij het doorzoeken van zijn kleding vond men een opschrijfboekje dat nog helemaal droog was. De berichtgeving in de kranten over wat men precies in de zakken van het lichaam had gevonden was tegenstrijdig. Latere getuigen maakten dit beeld niet duidelijker. Een krantenbericht stelt dat er ook een portefeuille was gevonden met een droge papieren gulden en een vulpen die nog schreef. Men zou verwachten dat de kleding van iemand die voorover voor lange tijd in het water heeft gelegen, ook doordrenkt was, evenals wat in zijn jaszakken zou zitten. Wonderbaarlijk genoeg  was dit bij Schallenberg dus niet het geval. Had het lichaam dan wel zolang in het water gelegen?

De vraag is echter of de portefeuille wel is gevonden en welk zakboekje op het lichaam werd aangetroffen. Vragen rond de portefeuille en het zakboekje zouden later regelmatig opduiken. 


Tweede deel
De Haagse commissaris van politie G. Hanken was zo overtuigd van zelfmoord, dat een lijkschouwing niet nodig werd geacht. De politie bezocht Mw. Schallenberg en huisgenoot Trimbach en suggereerden hen dat Schallenberg zichzelf van het leven had beroofd. Zij vertelden ook dat Schallenberg gedronken moest hebben. De rechercheurs hoorden dat Schallenberg financiële- en gezinsproblemen had. Deze mededelingen bevestigden de veronderstelling van de politie dat er geen misdrijf in het spel was. De rechercheurs namen een zakboekje bij Mw. Schallenberg in beslag. Dit was een blauw zakboekje, uitgegeven voor reclamedoeleinden met een ster van een bekende oliemaatschappij.
De echtgenote van Schallenberg vertelde later dat haar man altijd twee zakboekjes had: een voor dagelijkse dingen en een voor speciale notities. Welke van de twee boekjes de politie in beslag heeft genomen is niet duidelijk. Later zou een kennis van Schallenberg uit de oorlogstijd, de Utrechtenaar Piet de Waal, vertellen dat hij na de dood van Schallenberg direct naar Den Haag is gereisd en dat hij van Mw. Schallenberg een zakboekje kreeg. Hij zou dit zakboekje later aan Telegraaf journalisten hebben gegeven.  Na het gesprek met de familie van Schallenberg was de politie er nu volledig van overtuigd dat Schallenberg zelfmoord had gepleegd. Het lijk werd vrij gegeven voor de begrafenis. De zaak was voor politie afgedaan. 

Maar de pas in functie getreden Amsterdamse Procureur-generaal Van Dullemen, gooide roet in het eten. Drie dagen na het vinden van het lijk, werd de Procureur-generaal van Den Haag Mr. J. Versteeg op 17 september via van Dullemen geïnformeerd  over een onderzoek van de rijksrechercheurs J. Dekker en J.D. van Wijk uit Utrecht dat wees in de richting van moord op Schallenberg. De Rijksrecherche van Utrecht ressorteerde onder van Dullemen. Twee dagen later meldde de Telegraaf dat er aanwijzingen waren die er op duiden dat Schallenberg vermoord was. Het is niet onmogelijk dat de krant getipt was vanuit Utrecht. Versteeg besloot daarop alsnog tot een lijkschouwing. Op de dag van de voorgenomen begrafenis werd het lichaam weer in beslag genomen. Zes dagen na het vinden van het lichaam verrichtte de bejaarde patholoog-anatoom Van Hulst uit Leiden sectie.  Hij stelt nadrukkelijk vast dat hij geen spoor van geweld, vergiftiging of anderszins heeft kunnen ontdekken. Hem is niets gebleken dat aanleiding zou kunnen geven tot de gedachte aan moord. 

De kranten begonnen steeds meer vraagtekens te plaatsen bij de dood van Schallenberg.. De starre houding van politie en Justitie in Den Haag, die bleven vasthouden dat Schallenberg zelfmoord had gepleegd, maakte dat de kranten zelf op onderzoek gingen.De geruchtenstroom over de achtergronden van de dood van Schallenberg zwollen aan. De kranten zetten vraagtekens bij de conclusie van de lijkschouwing en gingen nu op pad om er achter te komen wat er nu precies aan de hand was.

Intussen was de Haagse politie een nieuw onderzoek gestart naar de dood van Schallenberg, waarschijnlijk ingegeven door de informatie van Dekker en Van Dijk  uit Utrecht. Bij het onderzoek dat een maand in beslag nam was ook de rijksrechercheur D.C. van Lente betrokken. Deze rechercheur was ook betrokken bij het onderzoek naar de Velser-affaire. Negen politiemannen en twee CCD-ambtenaren gingen onder leiding van de Haagse commissaris van politie Hanken op onderzoek uit, hoorden 47 getuigen en stelden processen verbaal op. Er kunnen vraagtekens worden gezet bij de onbevooroordeeldheid van de onderzoekers, in elk geval van rijksrechercheur Van Lente. Ad Stuij, een van de relaties van Schallenberg in en voorman van de verzetsgroep Margriet uit Utrecht wordt verhoord door Van Lente. “Stuij verbaasd zich over het eenzijdige verhoor, dat bovendien wordt afgenomen in het kantoor van zijn baas Jongerius. Voor het verhoor zegt Jongerius: ‘Ad, rechercheur van Lente komt jou ondervragen.’t Is zelfmoord en het blijft zelfmoord’. Uit het gehele verhoor van Van Lente is voor Stuij duidelijk dat de rijksrechercheur er net zo over denkt.”

Lopende het onderzoek voelde de procureur-generaal van Den Haag zich gehinderd door de verhalen van de dagbladjournalisten.Hij verzocht de voorzitter van de gezamenlijke besturen der verenigingen van Haagse journalisten, de heer D.J. Lambooy, de journalisten op te roepen “zich voorlopig niet verder te verdiepen in de zaak-schallenberg”. De P.G. Den Haag zegde toe “bereid te zijn, wanneer de zaak-schalleberg tot klaarheid is gekomen, mededelingen aan de pers te verstrekken.” De journalisten legden zich hier mokkend bij neer.

Op 6 januari 1950 kwam justitie Den Haag met het eindrapport over de dood van Schallenberg. Zij constateerde zelfmoord. In het rapport werd niets nieuws aangevoerd. Alles wat men naar voren bracht was een paar dagen na de dood van Schallenberg ook al bekend. Wel werd in het rapport veel aandacht besteed aan kritiek op de rijksrecherche in Utrecht die van mening was dat Schallenberg vermoord was. De Amsterdamse P.G. kwalificeerde daarop vervolgens het onderzoek  van Den Haag als naïef en oppervlakkig.

De pers reageerde met ongeloof op de conclusies van de Haagse justitie. Meer nog dan te voren wierp zij zich op de zaak Schallenberg.